De coronapandemie knaagt aan alle uithoeken van mijn brein. Het vreet zich een weg door mijn hart, waar gevoelens door rationele argumenten doorboord worden. Corona splijt mijn brein, vindt zich een weg naar buiten door mijn oogkassen waar het tegen het schild van de wetenschappelijke bril opknalt, om daar met de klinische blik onschadelijker gemaakt te worden dan het eigenlijk is.

Ik wik en weeg, theorie boven emotie. Ik laat me zorgvuldig uit. Niet alarmistisch zijn. Niet te pessimistisch zijn. Hou het wetenschappelijk. Hou afstand. De ironie. Niemand die in een crisis leeft, kan beweren dat het hem onbewogen laat. De mens overheerst de wetenschapper. Hoe we met een wetenschappelijke bril naar een crisis kijken, is ingegeven door onze menselijke normen en waarden. Geen mens kan zich losmaken van zijn eigen kaders. En dat is wat een goede wetenschapper kenschetst, als je het mij vraagt. Weten vanuit welke overtuiging je kennis vergaart. Waar zit je blinde vlek? Wat zijn je vaste overtuigingen? Hoe beïnvloedt dit je denken en de beslissingen die je neemt? Hoeveel moeite doe je om je hypothese te falsificeren? En wees daar open over. Verantwoord waar je ‘kennis’ vandaan komt. Vooruit.

Als antropoloog vind ik de complotdenkers, de ‘vrijheidspropagandisten’ en de viruswaarheid-fanaten mateloos interessant. Dit is niet mijn eerste crisis. En dit zijn niet de eerste ‘complotdenkers’ waar ik me over buig. Tijdens de ebola-epidemie in Sierra Leone heb ik velen van hen gesproken, met ze samengewerkt en ik ben ze ook na de epidemie blijven volgen. Ik zie geen verschil tussen de Nederlandse coronavariant en de Sierra Leoonse ebolavariant. Uit ervaring weet ik: zij zijn het probleem. Door roekeloosheid en onachtzaamheid blijft zo’n virus verspreiden, dat is een open deur. Maar naast een direct gevaar, vormt hun indirecte invloed op de samenleving en de politiek een veel groter gevaar. Hun roep om vrijheid, hun geforceerde handelen, het heeft allemaal zijn uitwerking op beleid en ons denken. Ze zijn onze ‘fearless peers’: ze feesten, ze gaan tekeer, trekken zich van afstandsregels niets aan, ze leven, ze komen niet in het ziekenhuis terecht. We observeren, beoordelen het risico als ‘laag’ en imiteren. De beleidsmakers zien reden om soepeler met de regels om te gaan. Wat onzichtbaar blijft: dat velen van hen wel in ziekenhuizen, op de IC’s en op een sterfbed komen te liggen. Dat is de kant die onbelicht blijft.

Hoe moeilijk het ook is om dit te zeggen: een goed deel van de mensen die wordt getroffen door corona, heeft dat aan de eigen roekeloosheid te danken. En daarom horen we die verhalen niet. Het blijft verborgen. Hoe mensen dan toch met corona besmet zijn geraakt blijft in veel gevallen een mysterie. Als de GGD belt, worden die contactmomenten die uit roekeloosheid zijn ontstaan vaak verzwegen. Soms moet je lang en hard graven voordat je de waarheid op tafel krijgt. En soms lukt dat helemaal niet. Sommigen van hen hebben de dood van een dierbare op hun roekeloze conto moeten schrijven. Ze worstelen met die waarheid. Sommigen blijven dat ontkennen. Ik heb vele trauma’s zien ontstaan bij de ebola-ontkenners. Ik heb ze de afgelopen jaren gevolgd. Het blijft hun gewetens plagen. En zo heb ik mijn eerste Nederlandse coronaverhalen ook aan mogen horen. Er is geen verschil.

We zien in de coronapatiënt graag de volmaakte onschuld, overvallen door een ongrijpbaar en onzichtbaar virus. Maar dat beeld klopt niet met de werkelijkheid. Een coronapatiënt is óf slachtoffer van het eigen gedrag, óf van dat van een ander. Zolang we dat niet begrijpen, zullen we corona niet kunnen bestrijden. We blijven weifelen. Is dat virus nou zo gevaarlijk? Hoe kunnen we het tarten? Hoe kunnen we het te slim af zijn? Hoeveel risico kunnen we eigenlijk nemen? We verleggen de grenzen steeds een stapje verder richting de roekeloosheid. We willen terug naar normaal. We zijn niet bereid te accepteren dat we als samenleving uitdagingen en bedreigingen het hoofd moeten bieden. Samen. En dat we er als geheel weer uit moeten komen.

Als mens denk ik: De stomvervelende eindeloze discussies over ‘natuurgeweld’, ‘virussen zijn een manier van de natuur om met overbevolking af te rekenen’, het komt me mijn neus harder uit, dan een virusdeeltje dat ooit zou kunnen doen. Welk natuurgeweld? Corona is een stukje genetisch materiaal met een eiwitmantel eromheen. Op zichzelf weinig indrukwekkend en onschadelijk. Totdat het zich een weg vindt naar een gevoelige drager, waar het onherstelbare schade kan aanrichten tot de dood erop volgt. Van een dierlijk reservoir overgebracht op een mens, en daarna van mens – op mens – op mens – op mens, over de hele wereld verspreid. Omdat het virus onzichtbaar is, lijkt het ongrijpbaar. We lijken er weerloos tegen. Alsof het ons zomaar kan grijpen. Maar zo werkt het niet. Corona moet over kunnen ‘springen’, van mens op mens. Als geen potentiële drager dicht bij dat stukje virus in de buurt komt, of niet in een afgesloten ruimte met het virus samen rondwaart, kan het zich niet meer reproduceren en dan is het … einde aan dat stukje genetisch materiaal met een eiwitmantel eromheen. Zo eenvoudig is het.

Waarom lijkt het dan toch zo onmogelijk om dit schijnbaar ontzaglijke ‘natuurgeweld’ te bestrijden? Dat komt niet door het virus zelf. Het is geen natuurgeweld. Mensen brengen dit virus op elkaar over. De natuurlijke natuur komt daar verder niet meer aan te pas. Het is de menselijke natuur, of menselijk ‘geweld’, dat de bestrijding van dit virus moeilijk maakt. Hoe pijnlijk die boodschap ook is om te aanvaarden.

Dat zit me dwars. Dat dat maar niet tot ons door lijkt te willen dringen. We willen dat rotvirus niet. Het belemmert ons in onze bewegingsvrijheid. We willen kunnen gaan en staan waar we willen. We willen de risico’s zo nauwkeurig mogelijk inschatten. Tot welk uiterste van welk uiterste kunnen we gaan? Bij gebrek aan echte wetenschap vullen we de risico’s zelf maar in. Volkomen begrijpelijk, want dat doen de echte wetenschappers immers ook. Weten we het niet zeker? Dan levert het geen risico op. Althans. In Nederland. Er zijn ook landen die andersom redeneren. Hier tarten we liever het lot. Zolang Diederik Gommers niet met waterige ogen bij Op1 is komen vertellen dat de IC’s het niet meer redden, is het ‘alle seinen veilig’. Gommers, een hart van goud en een onwaarschijnlijk fijn vaderlijk figuur, is ons baken geworden waarop we koers uitzetten. Niet vreemd, want we zoeken toch ergens een houvast.

Niets ten nadele van Gommers. Hij is misschien wel hèt toonbeeld van empathie in deze crisis. Want bij andere prominente persoonlijkheden die aan de frontlinie staan, is het menselijk gevoel ver te zoeken. Onze eeuwig studentikoze Minister-President snakt naar de kroeg en houdt zich bezig met de voorraad toiletpapier die we er in onze huishoudens op nahouden, niet met de stervenden in de verpleeghuizen. Hugo de Jonge praat zo ontzettend veel dat je na twee zinnen al niet meer weet waar het over gaat en dat hoeft ook niet. Bij De Jonge moet je vooral tussen de regels door kunnen lezen; als De Jonge op televisie zijn zorgen uitspreekt, weet je dat er buiten beeld een versoepeling wordt doorgedrukt die even onethisch als onverantwoord is. En onze journalisten hebben maar een harde kluif aan de kritische noot. Geen paniek veroorzaken. Overheidsbeleid niet ondermijnen. De verantwoordelijkheid lijkt voor velen te zwaar om te dragen. En wij burgers? De ene helft is verlamd en de andere helft staat als een stel halfgare, stampvoetende peuters op het Malieveld om ‘vrijheid’ te dreinen. Willem Engel voorop, die het coronabeest met zijn opgeheven vuist en wilde manen als een soort moderne Samson in één woord onschadelijk maakt: “Onzin!”

Het bekt ook lekker: ‘Vrijheid’. Het is in onze samenleving het hoogste goed. We willen niets aan elkaar opofferen. We zijn individuen die zich door niemand laten belemmeren. We moeten leven. Nu. Volop. Het onderste uit de kan halen. Pluk de dag. Iedere godganse dag weer. Vrijheid. Ten koste van alles, en iedereen. Het is onderdeel van de holle tsjakka cultuur waar we ons door hebben laten inpakken. Gladde praat van zelfhulpgoeroes die ons wijsmaken dat we met positieve gedachten de meest ernstige rampspoed kunnen afwenden. Als we de negativiteit niet in ons brein toelaten, bestaat het niet. Het geheim van onze gedachtenkracht. We kunnen de wereld naar onze handen zetten. Corona mag geen spelbreker zijn. We gedachtenkrachten dat virus gewoon weg, of degraderen het tot een ‘griepje’. Hocus pocus pilates pas.

Natuurlijk, iedereen heeft zo zijn eigen manier om met dreiging om te gaan. Vechten of vluchten. We denken dat we het in die context over het virus hebben, maar eigenlijk hebben we het over elkaar. Mensen die zich onschendbaar wanen voor corona, brengen met hun roekeloosheid anderen in gevaar, bijna met ongekende agressie. Ze eisen dat de samenleving voor hen doordraait. De caissière met COPD moet door haar werkgever gedwongen worden de boodschappen te scannen. De pakketbezorger met nierschade moet tot aan de voordeur blijven komen. De juf met suikerziekte moet hun kind fysiek onderwijs blijven geven. De verpleegkundige met verminderde weerstand moet hen zorg blijven bieden. De zero positieve buschauffeuse moet hen blijven vervoeren. Iedereen moet ‘normaal’ doen. Want het leven is kort en ze moeten nú leven. Nú, nú, nú. Het risico voor een ander kunnen zij, poef, met één woord weg relativeren: ‘Angsthaas’. De behoefte of noodzaak van de ander om zichzelf tegen een potentieel dodelijke ziekte te beschermen gaat deze mensen ver boven de pet. Ze achten het leven van een ander net zo weinig waard als dat van henzelf. Ze hekelen massaal het ‘nieuwe normaal’ en willen zo snel mogelijk weer terug naar het oude. Alsof een samenleving niet altijd al voortdurend verandert. We stagneren in oude denkbeelden die niet bij een crisis passen en zijn daardoor blind voor onconventionele oplossingen. Waar wij out of the box zouden moeten komen en corona erin, doen wij dat andersom.

Bijna zeven maanden corona. Mijn wereldbeeld, mijn ideeën over de natuur, gezondheid, wetenschap, medemenselijkheid, integriteit, ethiek respect voor leven en waardig sterven, het staat allemaal compleet op z’n kop. Ik stel mezelf de existentiële levensvragen, het knaagt. We zwijnen als land door de grote drama’s heen: enerzijds door ze te verzwijgen, anderzijds door onze risicogroepen indirect te dwingen zich te isoleren van de samenleving. Hoe moeilijk we het hen maken, zodat de ‘vitalen’ onder ons in ‘vrijheid’ kunnen leven. De kinderen gaan naar school, natuurlijk, want onderwijs is belangrijk. Als ze een paar weken fysiek onderwijs moeten missen, raken kinderen onherstelbaar beschadigd. Dat ze opa en oma niet kunnen knuffelen, of zelfs niet zien, och, dat doet een kind niets. Dat durven we met droge ogen te beweren. Alsof onze kinderen kleine cognitieve robotjes zijn. En de opa’s en oma’s, die denken we voor het gemak gewoon even weg. Er zal vast een of andere BN’er die in een talkshow wil komen vertellen dat zijn of haar ouders dat helemaal niet erg vinden, dus dan geldt dat voor iedereen. Gewoon doorlopen. We walsen al stampvoetend over miljoenen gevoelens heen. Gevoelens die nog lang na corona blijven kwetsen. Longcovid. Collateral damage. Aanvaardbaar. Dan moeten ze maar naar een psycholoog. Tenminste, als de premie van het basispakket maar niet omhooggaat.

Dat mensen compleet in de verdrukking komen, dat we hen door werk, school, schoolgaande kinderen, zorg, persoonlijke verzorging of sociale druk bewust blootstellen aan risico, willen we niet horen. Twee tot vier miljoen mensen. Alsof we ze uit de samenleving weg kunnen denken. Op social media is het lekker ze nog verder een hoek in te drijven: ‘Aansteller, angsthaas’. Meestal IN HOOFDLETTERS en gevolgd door !!!!1!1!! Hoeveel stress levert dat op bij mensen in de risicogroepen? Hoeveel zelftwijfel? Hoeveel zorgelijkheid? En is het gerechtvaardigd hen 7 maanden uit te sluiten? Hun belangen totaal niet te zien? En hoe zit het met de rest van de samenleving? Zij die deze mensen willen beschermen? Hun gezinnen? Henzelf? Hun geliefden? Zij zijn van ondergeschikt belang aan de vrijheid van een minderheid van schreeuwlelijken. Ze worden niet hard op hun plaats gezet. In plaats daarvan krijgen ze een mooi podium in de om kijkcijfers strijdende talkshows. Beleid wordt op hun zucht naar vrijheid afgestemd. Wie het hardst schreeuwt, krijgt zijn zin.

Als zo’n virus nieuw is in de samenleving, is de verspreiding voor iedereen een mysterie. Natuurlijk moet je dan naar alle invalshoeken luisteren. In gesprek gaan. Uitleggen. Geduld hebben. Maar als je merkt dat mensen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid, of de samenleving als geheel, is het tijd rationeel te handelen. Als antropoloog heb ik die kennis al eens eerder opgedaan. Als je niet ingrijpt, nemen roekeloosheid en nalatigheid de overhand. Het virus laat zich verspreiden. Er sterven mensen. Anderen worden chronisch ziek en de economie krijgt zulke harde klappen, dat we daar over tien jaar nog de sterretjes van zullen zien.

Je kunt naar deze mensen blijven luisteren en hun zin blijven doen. Het heeft echter grote consequenties. In dit proces raakt een meerderheid in de samenleving de zelfbeschikking, de autonomie en de lichamelijke integriteit kwijt. We kunnen en mogen onszelf niet beschermen tegen een nog onbekend en schadelijk virus. De overheid kan ons dwingen het virus onze huizen binnen te laten door verplichtingen op werk en school. De overheid bepaalt welk risico voor ons aanvaardbaar is. En dat is waanzin. Als antropoloog moet ik rationeel blijven, zeker als ik met de politiek wil praten. Oog hebben voor de ‘andere kant’. Welke andere kant, vraag ik me af. De volksgezondheid zou op nummer 1 moeten staan. Iedereen heeft daar recht op. Mensen die de volksgezondheid in gevaar brengen, zijn niet ‘de andere kant’. Ze leggen een bom onder de samenleving. De grote meerderheid draait op voor hun roekeloosheid. Het zet veel mensen in de verdrukking. De samenleving in haar geheel loopt grote schade op. Dat zie ik, ik hoor de persoonlijke verhalen, ik heb het al eens meegemaakt. Die wetenschap uitdragen, het wordt niet gewaardeerd.

Intussen knaagt het zich een weg door mijn geweten. De diplomatie breekt me op. Hier is een breekijzer voor nodig. Ik hou me in. Ik zeg niet wat ik zou willen zeggen. Maar het frustreert me wel. Temeer omdat ik weet dat juist door roekeloze mensen deze crisis nog heel erg lang gaat duren. En door politici die de ruggengraat niet hebben om dit veelkoppig beest te lijf te gaan. Ik wik en weeg, theorie boven emotie. Ik laat me zorgvuldig uit. Niet alarmistisch zijn. Niet te pessimistisch zijn. Hou het wetenschappelijk. Hou afstand. Geen tirades over de verpleeghuisdoden. Geen emoties over de doden die niet eens in onze statistieken opgenomen mogen worden. Geen emoties, punt. Maar het vreet aan mijn geweten. Want net als de meesten van ons, zie ik hoe volkomen onethisch we met deze crisis omgaan. Hoe weinig het menselijk leven hier eigenlijk waard is. Hoe koud en kil we over het leven van een ander denken. Al helemaal als dat leven niet volmaakt ‘vitaal’ is. Dat we niet voor elkaar willen zorgen. Dat we eigenlijk helemaal niet eens een heel klein beetje solidair zijn met elkaar. Dat we mensen willens en wetens in gevaar brengen. Door binnen coronabereik te komen. Door ze te dwingen zonder mondkapje te werken. Door ze te dwingen zorg te ontvangen die niet veilig is. Door ze naar scholen te sturen waar corona ‘rondwaart’. Dat we dat allemaal onder het tapijt blijven vegen en dat het niet eens bespreekbaar is. Je mag het niet benoemen, dat veroorzaakt paniek. Het is te alarmistisch. We moeten nuchter en kalm blijven. Alsof corona zich weg laat relativeren. Nou. Dat raakt me. Het raakt me. Het raakt me, punt.

Ginny Mooy
Ginny Mooy

Ik ben antropoloog en schrijfster van de romans De Wil om te Doden, Moordjongens en Ana. Als antropoloog heb me gespecialiseerd in de problematiek rond kindsoldaten (peace/conflict, social movements, propaganda, extreme geweldpleging, herintegratie postconflict). In Sierra Leone was ik betrokken bij de bestrijding van ebola. Momenteel doe ik onderzoek naar de invloed van gedrag op de coronapandemie.

Deel op: