Gisteren werd mijn oudste dochter 11 jaar. Net als vele andere moeders, zijn de verjaardagen van mijn kinderen ook momenten dat ik nog terugdenk aan de bevalling. Voordat je bevalt, vertellen andere vrouwen je geruststellend dat je de pijn ‘zo vergeten bent’. Dat ligt dan misschien aan de pijn, want ik ben het niet vergeten. Het was een dramatisch gebeuren. Ik werd ingeleid. Een gel werd op mijn baarmoedermond gesmeerd, waarmee de bevalling werd opgewekt. Ik voelde dat mijn lichaam er niet goed op reageerde. ‘Onzin,’ zei de co-assistente die me bijstond. Mijn kind lag in een stuit en het was maar de vraag of ze er wel via het geboortekanaal uit zou kunnen. Toch gingen we het proberen. En natuurlijk was ik zenuwachtig. Reden genoeg om aan te nemen dat het gewoon de zenuwen waren, opgeteld bij het voor mij onbekende gevoel van bevallen.

Verhaal in versnelling: er volgde smeerbeurt na smeerbeurt en mijn baarmoedermond brandde, trok, gaf me vreselijke krampen, maar ging niet open. Na 12 lange uren van hevige pijn, constateerde de co-assistente dat ik dan ineens op 9 van de 10 centimeter ontsluiting zat. Voor mij voelde het niet zo. Toch moest ik doorzetten, terwijl ik het gevoel had dat mijn baarmoeder ieder moment kon exploderen. Ik hield me groot, maar hoe groter ik me hield, hoe minder er gebeurde.

Na 12 uren zeuren, smeken en pleiten mocht ik dan eindelijk wat pijnstelling. Maar het hielp geen donder. Ten einde raad, zette ik het op een schreeuwen. Dat viel niet in goede aarde. Ik werd niet gecontroleerd op lichamelijke problemen, maar terechtgewezen op mijn aanstellerij. Omdat ik echt niet meer wilde stoppen met schreeuwen, werd de gynaecoloog er da toch bijgehaald. Mijn vermoeden bevestigd: ik had nog geen beetje ontsluiting. Mijn bed werd naar de OK gerend en mijn dochter werd korte tijd later met een keizersnede gehaald.

Pas om elf uur ’s avonds vond ik de rust om mijn eerste kind uitgebreid te inspecteren. Gejoel en geschreeuw ergens verderop in het ziekenhuis. Het ging door merg en been. Het kwam me bekend voor. Het typische Afrikaanse gehuil als iemand overlijdt. De verpleegkundige kwam het uitleggen. De beveiliging zou ingrijpen. Niets om me zorgen over te maken, maar ergerlijk was het zeker, in haar ogen. Ze gebruikte woorden als ‘dramatisch gedoe’, ‘overlast’, ‘overdreven’ en ‘belachelijk’.

Ik probeerde de verpleegkundige uit te leggen dat sommige volkeren dat doen om de overledene te behoeden voor boze geesten of slechte krachten in de reis naar het hiernamaals, of uit respect voor de nabestaanden, of om de rouw op gang te brengen door gevoelens juist niet op te sluiten, maar eruit te schreeuwen. Wat hier precies aan de hand was kon ik door deuren en wanden natuurlijk niet inschatten, maar een functie heeft het altijd. Het was aan de verpleegkundige niet besteed. Rouwen doe je in alle rust en stilte. En boze geesten en kwade krachten bestaan niet.

Tijdens mijn zwangerschap verbleef ik voor mijn werk in Sierra Leone. Omdat ik ‘veilig’ wilde bevallen was ik teruggekomen naar Nederland. Eenmaal terug in Sierra Leone, deed mijn gynaecoloog daar de nacontroles. Hij stond perplex. Ik had een ingegroeide placenta, dat stond ook in het dossier dat ik meenam naar Nederland. Ik had nooit op de natuurlijke manier kunnen bevallen. Het risico was onaanvaardbaar. Hij vond het een ‘goedkope’ manier om onder een veel duurdere keizersnede uit te komen. En dat ik dat zovele uren zonder pijnstilling had moeten doorstaan, vond hij onmenselijk. Dat vond ik tijdens het bevallen zelf ook, maar ik heb het niet durven zeggen. Ik verbeet me, hield me flink, zoals je dat in Nederland hoort te doen. Het had me mijn leven kunnen kosten. En toch heb ik me dat lange tijd niet gerealiseerd. Ik was de afgelopen jaren, iedere verjaardag weer, vooral trots op mijn ‘flinkheid’.

Ziekte is cultureel

Wat heeft zo’n persoonlijk bevallingsverhaal met corona te maken? Ogenschijnlijk niets, en tegelijkertijd zegt het alles over hoe we met gezondheid, pijn en sterven omgaan. Hoe we tegen die zaken aankijken, staat niet gegoten in ijzeren natuurwetten. We benaderen het vooral vanuit een sociaal en cultureel perspectief. Daar heb ik in Sierra Leone ook andere ervaringen mee opgedaan.

Doorlopen met ziekte vinden ze daar helemaal niet ‘stoer’ of ‘flink’, maar oliedom en onverantwoordelijk. Toen ik eens met een verkoudheid aan het werk wilde gaan, werd ik vrij resoluut terug naar huis gestuurd. Had ik door dat ik anderen kon besmetten? Ik geef toe, nee, dat had ik niet echt door. Ik keek vooral naar mezelf. Ik voelde me niet heel slecht en ik had werk te doen. Ik vond de reacties overdreven.

Ik leefde toen al een tijdje onder de allerarmsten. Ik had het idee dat ik me goed in hen kon verplaatsen. Maar hoewel ik leefde van een klein budget, kon ik me gezondheidszorg veroorloven. En een paar dagen ziek thuisblijven lukte ook. Dat dat voor andere mensen een ondenkbare luxe was, zag ik niet. Het ging mij om mijn eigen gezondheid en die kon wel een verkoudheidje hebben. Dat ik een lange keten van besmettingen op gang bracht die uiteindelijk zou eindigen bij iemand die er ernstige complicaties van kan krijgen, ik was er blind voor. Het ongemak van dagenlang ‘gezond’ thuiszitten woog voor mij zo zwaar, dat ik helemaal niet aan andere mensen dacht.

Een problematische kijk op ziekte en gezondheid

Velen, zo niet een meerderheid van de Nederlanders, zullen zich in mijn verhaal herkennen. Een griepje houdt ons niet zo makkelijk thuis. Dat zit diep in onze cultuur verweven. Niet alleen bij de bevolking. Ook bij de gezondheidsinstituten en de overheid zitten die denkbeelden ingebakken. En daarom zijn uitgerekend wij extra vatbaar voor een virus als corona.

Toen corona net nieuw was in Nederland, veroorzaakte het een nog onbekende ziekte. Hoewel. Onbekend? Niet helemaal. Het ziektebeeld lijkt voor de meeste mensen op dat van een stevige verkoudheid of een griep. Zo werd het nieuwe virus door het RIVM dan ook aan Nederland gepresenteerd. Een ander type griep, waar de bevolking nog weerstand tegen op moest bouwen. Steeds klonk de boodschap; ‘het treft vooral ouderen’. Voor velen onder de jongere generaties was dat een geruststellende gedachte. De ouderen moesten zich maar beschermen, terwijl de jongere generaties gewoon door konden leven. En in Nederland leek dat ook mogelijk, omdat wij met name in kleinere gezinsverbanden met elkaar samenleven. Opa en oma hebben hun eigen woning, of zitten in een verzorgingshuis.

Toch bleek de werkelijkheid complexer. Terwijl de Intensive Cares in Italië overspoeld raakten met corona patiënten en Italiaanse artsen Europa waarschuwden voor de impact van het virus, was er in Nederland geen gevoel van urgentie. Als we allemaal hygiënemaatregelen in acht zouden nemen, en voorlopig even geen handen zouden schudden, zou corona niet zo’n vat op ons krijgen. En zo kon corona zich ongemerkt al onder een groot deel van de bevolking in Noord-Brabant verspreiden.

Veel mensen raakten besmet omdat we het in Nederland ‘normaal’ vinden om gewoon naar buiten te gaan met verkoudheidsklachten of griepverschijnselen. En blijkbaar vinden we het ook normaal om in besmettelijke toestand dichtbij anderen te komen, waar we het aan doorgeven en die het op hun beurt weer doorgeven aan anderen. De anderhalvemeterregel trad in werking: ziek of gezond, alle mensen die geen huishouden met elkaar vormden, moesten zeker anderhalve meter bij elkaar uit de buurt blijven. Want hoewel het lijkt dat je het meest besmettelijk bent als je veel symptomen hebt, kan je toch al voordat je daadwerkelijk ziek wordt een ander mens besmetten.

Het was allemaal niet genoeg. De overheid riep de bevolking op 11 maart op om thuis te blijven bij klachten. Maar in een uitzonderlijke toespraak aan het volk bracht de Minister-President de verwarrende en tegenstrijdige boodschap dat Nederland immuun moest worden. Met een beschermend muurtje om de ouderen en de kwetsbaren heen, moest dan overbelasting van de Intensive Cares worden voorkomen. Nog geen week later belandden we met z’n allen in een ‘intelligente lockdown’. Wie niet per se het huis hoefde te verlaten, moest zoveel mogelijk binnenblijven. Zorgpersoneel, brandweer, politie en medewerkers van het openbaar vervoer moesten met milde klachten door blijven werken. Zonder middelen om andere mensen tegen besmetting te beschermen, ook al kwamen zij in contact met die ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid.

Dat het in Nederland van maart tot en met juni duurde om corona weer enigszins onder controle te krijgen en dat het sociaalmaatschappelijke leven over het hele land nagenoeg stilgelegd moest worden, spreekt boekdelen. Vier maanden zoveel mogelijk thuisblijven om een ziekte met een gemiddelde incubatieduur van 5 dagen terug te dringen. Dat waren niet de besmettingen van het eerste uur die er lang over deden om symptomatisch te worden en een ziektebeeld te veroorzaken.

Mensen bleven te dicht bij elkaar in de buurt komen. Soms om elkaar te verzorgen bij ziekte, elkaar te troosten bij lijden, soms omdat er geen andere keuze was, bijvoorbeeld in de zorg. Maar toch ook, omdat veel mensen nog altijd ‘schijt aan corona‘ hadden. Hun ‘goed recht’, vonden zij. Het voelt tegen-intuïtief om een gezond lichaam te isoleren. Als het eigen lichaam ‘gezond’ voelt, naar de eigen maatstaven, mogen we kennelijk doen wat ons goeddunkt. Dat we met een besmettelijk virus in ons midden afhankelijk van en verantwoordelijk voor elkaar zijn, is abstract en ver weg. Eigen verantwoordelijkheid. We beslissen zelf over ons lot en schatten onze eigen risico’s in. Dat veel roekeloze mensen daarmee de hele samenleving gegijzeld hielden, leek totaal aan hen voorbij te gaan.

Gezondheid en vrijheid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden

Nu Nederland weer ‘van het slot’ is en we helemaal zelf verantwoordelijk zijn voor ons gedrag, blijkt uit gedragsonderzoeken van het RIVM keer op keer dat we nog altijd niet terugdeinzen voor sociaal contact. Slechts 10% van de mensen met klachten blijft daadwerkelijk thuis in quarantaine. Ongetwijfeld zijn daar soms dringende redenen voor te bedenken, zoals de essentiële boodschappen of mantelzorg. Maar bijna de helft van de mensen met klachten blijft doorwerken en gaat nog naar de horeca en ruim 70% gaat nog bij familie en vrienden op bezoek.


Bron: RIVM

Hoe komt het dat Nederlanders zo weinig urgentiebesef hebben, terwijl er een pandemie over de wereld raast? En welke denkbeelden liggen aan deze houding ten grondslag? Een RIVM onderzoek uit 2011 geeft een kijkje in het gezondheidsgedrag van de Nederlander.

Uit dit onderzoek blijkt vooral dat gezondheid voor Nederlanders vooral betekent dat je je gezond voelt, niet zozeer dat je gezond bent.



‘Het interne aspect van gezondheid betreft de belevingskant, het ‘goede gevoel’. Het gaat erom dat je tegen jezelf kunt zeggen ‘ik voel me gezond’ en dat kan ook als je een (chronische) ziekte onder de leden hebt. Dat gezonde gevoel bereik je gemakkelijker als je je fit voelt, uitgeslapen bent, als je genoeg energie hebt en als je je geestelijk goed voelt (bijvoorbeeld ‘rust in je hoofd’). Als al deze wijzertjes de goede kant op staan. dan zit je lekker in je vel, dan ‘kan je de wereld aan’, zoals iemand zei. Eveneens geldt voor beide begrippen dat de toestand die als ‘gezond’ wordt omschreven van meer afhankelijk is dan van gezondheid in engere zin. De onafhankelijkheid en vrijheid die bij het externe gezondheidsbegrip hoort, wordt ook bepaald door persoonlijke en sociale omstandigheden. Dat zie je ook bij het interne gezondheidsbegrip. Daar waar het ‘gezonde gevoel’ over gaat in ‘lekker in je vel’ en ‘welbevinden’ zien we een vergelijkbare verbreding naar een gewaarwording waar eveneens tal van persoonlijke en sociale omstandigheden een rol spelen.’

Het gaat Nederlanders in hun gedrag dus vooral om de beleving van gezondheid. Een goed gevoel hebben en de dingen kunnen doen je die je wilt doen. Een kwestie van ‘mentaliteit en instelling’: “‘niet bij de pakken neerzitten en kijken wat je nog wel kunt’.” Ongezondheid zijn betekent dat je niet kunt doen wat je wilt doen. ‘Geen vrijheid, geen energie maar isolement en afhankelijkheid.’ Dat is het gevoel wat de maatregelen tegen de verspreiding van corona bij veel mensen oproepen. Liever met klachten naar buiten, dan voel je je gezond, dan met klachten thuis, dan voel je je ongezond.

Opvallend is ook dat veel Nederlanders hun gezondheid eerder zien als een ‘accu die je af en toe moet opladen’ dan een ‘generator, iets waarin je investeert’. Corona werkt als een schakelaar die ‘elk moment kan omklappen’ en veel onrust met zich meebrengt. Volgens dit RIVM onderzoek veroorzaakt zo’n schakelaar onrust die het moeilijk om je gezond te voelen.

Investeren in gezondheid door middel van preventie, voorkomen dat je ziek wordt, is voor veel Nederlanders geen overheersende factor. ‘Iets voor je gezondheid doen, is vaak iets doen voor het lekkere gevoel. En dat doe je met sporten, met een strandwandeling, door veel water te drinken of door voldoende te slapen. … Veel mensen die met gezond gedrag bezig zijn, doen dat omdat het min of meer moet.’

Corona is vooral ongezellig

Soms horen we verhalen van mensen die ondanks klachten door hun werkgever onder druk gezet worden om te komen werken. Maar van besmettingen via de werkplek horen we weinig. En misschien is het wel tekenend dat net iets meer mensen met klachten nog wel naar horecagelegenheden gaan en veel mensen nog familie en vrienden blijven bezoeken. We zoeken blijkbaar vooral gezelligheid. Ook als we klachten hebben.

In bovengenoemd onderzoek wordt aangehaald dat het blijkbaar zo is dat ‘gezellig zijn en gezond leven moeilijk samengaan en dat je druk vanuit je omgeving voelt als je niet mee wilt doen en voor een gezonde leefstijl wilt kiezen’. De ‘aanzuigende kracht van gezelligheid (bijvoorbeeld op feestjes, maar ook op de werkplek)’ is iets ‘waar je je moeilijk aan kunt onttrekken’. Mensen willen zich als ‘individu niet op een zogenaamd ongezellige manier afzijdig houden’.

Besmettingen vooral ‘in de privésfeer’

Dat ‘gezelligheid’ misschien wel een van de grote bottlenecks is in de bestrijding van corona, valt misschien op te maken uit het bron- en contactonderzoek. Sinds de versoepelingen van 1 juli blijkt Nederlanders vooral besmet raken in de privésfeer: bij familiebijeenkomsten, bruiloften, verjaardagsfeestjes, buurtborrels en recent ook in de horeca. Terwijl men in buurland België vooral besmet raakt op school en werk.

Het bron- en contactonderzoek is in beide landen nog verre van effectief en met name clusters worden gevonden, waardoor het beeld op de keten van besmettingen nog incompleet is. Toch is het verschil tussen de landen veelzeggend. Waar Nederland sinds 1 juli vooral inzet op de terugkeer naar een ‘normaal leven’ zonder al te veel beperkingen en een herstel van sociale contacten, leven onze zuiderburen in sociale bubbels. Per gezin mogen de gezinsleden met maximaal 5 andere personen buiten het eigen gezin samen in een ‘bubbel’ zitten. Afstandsregels gelden dan niet.

Hoewel het in de praktijk niet altijd even goed werkt, lijkt het wel effect te hebben op het verantwoordelijkheidsgevoel. Als je buiten die bubbel onvoorzichtig bent, lopen de mensen binnen je bubbel het risico via jou besmet te raken. Dat maakt je direct verantwoordelijk voor de gezondheid en de levens van je bubbelgenoten. En dat is een inzicht dat in Nederland mist. Bij ons is een besmetting met corona vooral ‘individueel’. En helaas blijkt, in vele gevallen ook een ‘keuze’.

Ondanks een pandemie met verstrekkende consequenties blijft voor de meeste Nederlanders blijkbaar gelden dat je gezond voelen boven gezond zijn staat en dat we de dingen kunnen blijven doen die we willen doen. Dat we onafhankelijk en vrij willen zijn. Dat we dat boven het beschermen van onze eigen gezondheid en dat van anderen stellen. Dat zou geen probleem zijn, als we met onze (on)gezondheid niet direct of indirect verbonden zouden zijn aan 17 miljoen andere Nederlanders. Nederlanders die stuk voor stuk, bij grondwet, een recht hebben op lichamelijke integriteit. Als je onvoorzichtig bent en ik kan bewijzen dat ik enkel via jou besmet heb kunnen raken, dan zou ik je aansprakelijk kunnen stellen voor het verlies van mijn gezondheid. Dat is in juridisch opzicht natuurlijk schier onmogelijk, maar dat pleit ons in moreel opzicht niet vrij.

Wie neemt verantwoordelijkheid?

Dat we met een besmettelijke ziekte in ons midden direct verantwoordelijk zijn voor de mensen om ons heen en dat onze besmetting bij roekeloos gedrag op een dag onvermijdelijk terechtkomt bij iemand die het niet zal overleven, of er onherstelbare gezondheidsschade van oploopt, is een boodschap die onze overheid blijkbaar niet onomwonden durft te brengen. De grote meerderheid van de bevolking lijkt er niet van doordrongen. Helaas geldt datzelfde voor onze politici en wetenschappers betrokken bij het outbreak management.

Toen Nederland aan het hamsteren sloeg, wist onze Minister-President precies op welke knoppen hij moest drukken om dat gedrag linea recta te stoppen. Rutte was hard en onomwonden. Het was asociaal gedrag. Die boodschap kwam zo luid en duidelijk aan dat zelfs de niet-hamsteraars onder ons nauwelijks nog toiletpapier durfden te kopen. Als het om verantwoordelijk gedrag omtrent de volksgezondheid, zijn de boodschappen en maatregelen vele malen minder duidelijk. Het is allemaal ‘mondjesmaat’. Eigen verantwoordelijkheid. Dus hanteren we onze eigen maatstaven. Pijn verbijten we. We zijn flink. We durven anderen niet aan te spreken op hun gedrag. We komen niet op voor onze eigen gezondheid. We willen vooral niet ongezellig zijn. We slepen elkaar mee in onverantwoordelijk gedrag. Corona is en blijft een ‘griepje’. Voor de meesten.

Mijn dochter is nu elf jaar oud. Als verjaarscadeau geef ik haar een stukje ‘gezondheid’. Ik vertel haar mijn bevallingsverhaal. Omdat het mooi is om te delen, maar vooral om haar te leren dat ze haar eigen (pijn)grens nooit moet verleggen vanwege sociale druk. Het kan je zomaar je leven kosten. Of in het geval van een virus: het leven van een ander. Gezondheid is iets waar je in moet investeren. Zonder gezondheid geen leven. En hoe vrij voel je je eigenlijk, als je weet dat je een ander met een dodelijke ziekte opzadelt? Ziekte is niet ‘gezellig’. Nooit. En wie weet, misschien kunnen we de jongere generaties leren een gezonde kijk op gezondheid te ontwikkelen. Daar lijkt me een pandemie een mooi moment voor.

Ginny Mooy
Ginny Mooy

Ik ben antropoloog en schrijfster van de romans De Wil om te Doden, Moordjongens en Ana. Als antropoloog heb me gespecialiseerd in de problematiek rond kindsoldaten (peace/conflict, social movements, propaganda, extreme geweldpleging, herintegratie postconflict). In Sierra Leone was ik betrokken bij de bestrijding van ebola. Momenteel doe ik onderzoek naar de invloed van gedrag op de coronapandemie.

Deel op: