Marino van Zelst, promovendus organisatiewetenschappen aan Tilburg University, analyseert al een aantal maanden de dagelijkse coronacijfers. Harde data, zoveel mogelijk objectief, maar toch ook voor interpretatie vatbaar. Zijn belangrijkste les tijdens de coronacrisis: “De wetenschappelijke methode is objectief, maar de mens die de methode gebruikt is dat niet. Het is beter om daar open en eerlijk over te zijn, dan het nastreven van het onmogelijke doel om objectief te zijn.”

Half mei bel ik met een vriend over het nieuwe testbeleid en het bron- en contactonderzoek dat vanaf 1 juni van start gaat. We spreken hardop uit dat we er niet volledig van overtuigd zijn dat het beloofde beleid goed uitgevoerd kan worden. Ik hang op en lees nog een keer een onderzoek over het leren van prestaties door organisaties. En ineens schiet me iets te binnen. Ik app mijn vriend. “Ik heb nog eens nagedacht over ons gesprek en dit wordt de enige voorspelling waar ik geld op in durf te zetten: het aantal besmettingen zal in juni sterk dalen. Aan het eind van juni wordt de BCO afgeschaald en vanaf 1 juli krijgen we nog meer vrijheid. Het aantal besmettingen loopt eind juli omhoog, waarna de BCO het niet meer aankan. En in augustus gaat iemand zeggen ‘dat het ze is overkomen’.” 

Op 23 juli publiceert Trouw een interview met Sjaak de Gouw, directeur van de GGD-GHOR Hollands Midden, waarin hij stelt: “We zijn verrast door deze uitbraak”. Mijn vriend stuurt me het artikel en belt: “Bijna perfect, alleen is het twee weken eerder begonnen dan je dacht. Hoe wist je dit nou?” Ik ben even stil en zeg: “Dit is wat ik onderzoek en doceer.”

’s Avonds zit ik thuis op de bank en ik beproef enige irritatie naar aanleiding van het artikel. Het kan toch niet waar zijn dat we eind juli de controle alweer verliezen? Het is niet de wetenschapper in mij die de irritatie voelt, maar de mens Marino. Die een burger is, die zich zorgen maakt over de gevolgen van corona voor de samenleving. Die een werknemer is die na augustus misschien geen baan meer heeft. Die een broer is en met grote regelmaat zijn broer spreekt die in de frontlinie staat te ‘knallen’ voor ons. Die een zoon is met ouders die in de risicocategorie vallen. Die een kleinzoon is en zijn laatste grootouder al zes maanden niet heeft gezien. Het gevoel is persoonlijk, maar de kennis wordt gedreven door wetenschap. 

Ik realiseer me opnieuw: de wetenschapper en de mens zijn lastig te scheiden. Uiteraard wist ik dit al wel: tijdens de opleiding hebben we uitgebreid gesproken over hoe ons wereldbeeld ons onderzoek beïnvloedt. Dat we ons bewust moeten zijn van onze waarden en normen omdat ze onze manier van onderwijs geven beïnvloeden. Ik heb geleerd dat een onderzoeker objectief moet zijn; op zoek naar de beste modellen van de realiteit, zonder persoonlijke voorkeuren. Ik heb als mens geleerd om een onderzoeker te zijn. Maar nu moet de onderzoeker leren accepteren dat hij ook een mens is. En dat voelt verkeerd.

Als ik het nieuws kijk wissel ik constant tussen de mens en de wetenschapper. Ik ben gefascineerd omdat ik alle theorieën die ik bestudeer tot leven zie komen in de besluitvorming rondom de coronacrisis. Gefascineerd omdat ik bestudeer waarom managers en beleidsmakers irrationele besluiten maken, aan de lopende band. We hebben de eerste golf meegemaakt, maar het bron- en contactonderzoek wordt toch afgeschaald, ondanks dat de kans hoog is dat het virus zal terugkomen. En toch zie ik beleidsmakers op tv uitleggen dat niemand had verwacht dat het virus zo snel zou terugkomen. Net zoals niemand in den Haag of bij de adviesorganen zich publiekelijk oprecht zorgen maakte over een nieuw virus in China: “Er is geen reden om je zorgen te maken.”

Terug naar begin april: iemand op Twitter vraagt me of ik die oversterfte analyses van het CBS begrijp en dat eens zou kunnen nalopen. Ik begin te rekenen en raak gefascineerd door de analyses, omdat het een objectieve manier is om de impact van corona uit te rekenen en de vergelijking tussen landen te maken. In mijn hoofd denk ik: dit lijkt een goede manier om de ‘prestaties’ van landen te vergelijken. Ik sluit me dagenlang op totdat ik ervan overtuigd ben dat ik begrijp wat ik doe. Ik publiceer een oversterfte analyse op Twitter en nu wordt gevraagd of ik dit elke week kan doen. De wekelijkse analyses worden opgepikt door journalisten en in de tussentijd blijf ik zelf lezen over de coronacrisis. Over ons beleid. Het beleid in andere landen. Ik blijf geduldig de analyses uitleggen aan burgers die zoeken naar informatie. De onzin die soms onder mijn draadjes wordt gepost, door ontkenners of ‘grieproepers’, blijf ik geduldig pareren. De data die het RIVM en het CBS leveren stellen me in staat om dagelijks zelf op de hoogte te blijven en andere mensen te informeren over de gevolgen van het virus.

Eind juni kondigt het RIVM ineens aan dat ze stoppen met de dagelijkse updates. Ik begin code te schrijven om de dagelijkse cijfers zelf te kunnen volgen. Ik plaats het op Twitter en merk dat veel mensen de behoefte hebben om deze informatie te weten. Meer data en meer code volgt. Aantal positieve tests, grafieken van het aantal ziekenhuisopnames, een dagelijkse rapportage. De updates groeien langzaam uit de hand. Ik begin ook steeds vaker actief te tweeten over onderzoek, over beleid, mijn perspectief op de cijfers. In de weken die volgen bouw ik samen met Edwin Veldhuizen ‘de dagelijkse update’ en ons aantal volgers blijft groeien. Ik krijg steeds vaker berichten van bezorgde mensen die vragen wat ik van de cijfers vind. Eind juli word ik lid van het Red Team, een groep constructief-kritische mensen die vanuit hun eigen expertise een interessante blik hebben op het beleid.

Het is, als wetenschapper, een heerlijke ervaring om een groep gelijkgestemde mensen te vinden met wie je kunt sparren over ideeën. Samen proberen we de situatie te begrijpen, onze zorgen en vragen te formuleren over het huidige beleid en die delen we openlijk op Twitter, in de media, en richting de beleidsmakers. Mijn rol als ‘de datanerd’ groeit en ik verzamel steeds meer cijfers. Aan de ene kant om uit te leggen wat er gebeurt aan iedereen die mij volgt op Twitter, aan de andere kant om de inhoudelijke discussies te voeden die we met elkaar hebben. Ik word uitgenodigd om op radio en televisie de cijfers toe te lichten. Ik koers steevast aan op een inhoudelijk vertrekpunt: het gaat om het systeem, niet om de individuele verhalen. En tegelijkertijd sturen mensen me hun persoonlijke verhalen in de DM, in een email, en zie ik ze op televisie. Van echte mensen die geraakt worden door corona en van echte mensen die geraakt worden door het beleid. Maar ik dwing mezelf om te focussen op de feiten en het systeem.

Sommige dagen lukt het me niet meer. Er wordt gedraaid. Wetenschap, de politieke realiteit, en de echte wereld lijken soms losgezongen van elkaar. Ik lees over adviezen rondom mondkapjes in de ouderenzorg die niet aanbevolen worden want ‘er is geen sluitend bewijs’. Onze Duitse vrienden in Nordrhein-Westfalen gebruiken ze vanaf maart en ze hebben na zes maanden nog steeds geen noemenswaardige oversterfte gehad. Ik schrijf op Twitter een paar gewogen en genuanceerde tweets hierover. Ondertussen kook ik van binnen. Maar ik schrijf zonder emotie in de tweets hoeveel oversterfte er is, enige uitleg over de methode, en wat interpretatie. Ik schrijf niet over de verpleeghuisdoden. De risicogroepen die zich al maanden isoleren omdat ze geen onderdeel willen worden van de oversterfte statistieken. De verpleegkundige die in drie maanden tijd 50 mensen eenzaam heeft zien sterven: genoeg oversterfte voor de rest van je leven. Ik blijf genuanceerd, want ik ben een wetenschapper. Maar vlak nadat ik mijn draadje heb gepost schiet me een gedachte te binnen: Fuck de nuance. Ik zie de beelden van de volle IC’s en de lege verpleeghuizen aan de binnenkant van mijn ogen en ik huil. De wetenschapper is vertrokken en de mens blijft achter. 

Fuck de nuance. En toch: de ratio komt weer snel naar boven drijven. Ik moet genuanceerd blijven. Moet. Genuanceerd. Blijven. De behoefte aan objectieve informatie die ik zelf ervaar is te groot. Van mijn trouwe volgers krijg ik regelmatig een berichtje dat ze blij zijn met het constante uitleggen van ‘de cijfertjes’. Ik verschuil me ook graag achter de wetenschap: het is makkelijker om de objectieve bril op te zetten en kil naar de cijfers te staren.

Half september is er een uitzending in Nieuwsuur over moeders in de risicogroep die een haast onmogelijke afweging moeten maken: stuur ik mijn dochter naar school met het risico dat ze corona oploopt en mij mogelijk besmet of vermijd ik het risico door ze maandenlang thuis te houden? De verslaggever ter plaatse vraagt aan de kleine Oriana (6) of ze het zou kunnen opgeven om haar moeder niet meer te knuffelen. Glimlachend kijkt ze haar moeder aan en zegt “nee, omdat ik teveel van haar hou.” Ik breek opnieuw. Diezelfde avond denk ik terug aan de gesprekken en colleges over ethiek en integriteit. Over waardenvrij onderzoek doen. De eindeloze missie om de feiten op tafel te krijgen en objectief een oordeel te vormen. Maar ik sta stil bij de belangrijkste les die ik toen al geleerd heb: de wetenschappelijke methode is objectief, maar de mens die de methode gebruikt is dat niet. Het is beter om daar open en eerlijk over te zijn dan het nastreven van het onmogelijke doel om objectief te zijn.

Verslagen blijf ik achter. Moet ik definitief opgeven dat ik niet compleet objectief kan zijn? Nee. Maar ik moet er wel eerlijk over zijn. En dus zet ik alle data die ik gebruik openlijk online voor iedereen. Alle code die ik gebruik kan door andere mensen nagekeken worden. Ik wik en weeg argumenten om een positie te kiezen. Mensen, waar ik het hartgrondig mee oneens ben, blijf ik helpen met het verzamelen van ‘de cijfers’. En ik stel mezelf kwetsbaar op, door dit dilemma openlijk te delen. Maar in mijn hoofd hoor ik de kleine Oriana nog een keer zeggen: “omdat ik teveel van haar hou”. Na een half jaar strijd in mijn hoofd leer ik eindelijk te accepteren: De wetenschapper is niet vertrokken, maar de wetenschapper is een mens.

Marino van Zelst
Volg Marino op Twitter

Ginny Mooy
Ginny Mooy

Ik ben antropoloog en schrijfster van de romans De Wil om te Doden, Moordjongens en Ana. Als antropoloog heb me gespecialiseerd in de problematiek rond kindsoldaten (peace/conflict, social movements, propaganda, extreme geweldpleging, herintegratie postconflict). In Sierra Leone was ik betrokken bij de bestrijding van ebola. Momenteel doe ik onderzoek naar de invloed van gedrag op de coronapandemie.

Deel op: